KLEIN MAAR DAPPER
De hier door Marianne vereeuwigde planten zijn allemaal bijzonder door hun zeldzaamheid. Ze zijn niet alleen ‘zeldzaam’-mooi, maar ook zeldzaam in hun voorkomen, er zijn nog maar weinig groeiplaatsen van. In Nederland tenminste. Daarbuiten, in Frankrijk en Duitsland bijvoorbeeld, kun je erover struikelen of uitglijden, net wat je wil.
Marianne toog ervoor naar onze eigen kleine buitenlandje, Zuid-Limburg, of anders toch naar heemtuinen dichterbij in Brabant, waar Zuid-Limburg is nagemaakt (ze heeft zelf trouwens ook iets zuidelijks).
Nu moet gezegd worden dat alle planten, alle wezens mooi zijn, voor wie daar oog voor heeft. Of ze nu buitengewoon zeldzaam zijn of doodordinair alledaags. Een paarse dovenetel tussen de stoeptegels kan voor het oog net zo’n feest zijn als een orchidee in een Alpenweide.
Maar wat Marianne heeft gedreven om zich juist in het zeldzame te verdiepen - ze heeft ze opgezocht – en ze te verbeelden, is om ze een hart onder de riem te steken. Want verbeelding is macht, een magische handeling. Het uitbeelden van iemand of iets, een mens, dier of plant, geeft hem of haar het eeuwige leven. Nou is eeuwig nogal een relatief begrip. Niets is eeuwig, want alle planten, ook de aarde, ontstaan met een big bang en zullen ook weer met een knal ex- of imploderen, daar zijn de geleerden nog niet uit. En dan heb je als kunstenaar met je goede bedoelingen nog niets bereikt.
Maar het is duidelijk wat ik hier bedoel, door te verbeelden, via de literatuur, de muziek of zoals hier, de schilderkunst, zorg je ervoor dat het verbeelde, in het collectieve geheugen blijft. Vergelijk het met de grotschilderingen door onze voorouders van aeros en mammoet. Ze spreken ons nog altijd zo aan, dat we ze, uitgestorven of niet, willen terugfokken, uitgestorven of niet.
Dezelfde primaire drift bezielde Marianne bij het uitbeelden van onooglijke, kwetsbare, ik zou haast zeggen breekbare planten als waterlobelia en zinkviooltje. Wie heeft ze wel eens in het echt gezien? Raak ze niet aan of ze geven de geest! Maar daarom ziet Marianne ze nog niet als losers. Ze zijn weliswaar aandoenlijk maar toch ook stoer, niet alleen klein maar ook dapper. Niet alleen in hun volle bloei worden ze afgebeeld, maar ook in hun afsterven. Waarom? Omdat vergankelijkheid mooi is en onder ogen gezien moet worden, met de zoete dood als onvermijdelijk gevolg. Maar niet na het leven te hebben doorgegeven. Is het niet via zaailingen dan toch door het vangen van de ziel door een kunstenares.
En dan nog iets tot slot. Wij mensen, en dus ook kunstenaars, zijn dieren (zoogdieren wel te verstaan), en staan bijgevolg veel dichter bij dieren dan planten. Dat maakt het veel makkelijker – alhoewel nog altijd moeilijk genoeg – om het wezen, de essentie van dieren uit te beelden, via foto’s, tekeningen of schilderijen.
Het is heel veel moeilijker om de ziel te vangen van planten, omdat die lichtjaren ver van ons af lijkt te staan, figuurlijk dan wel, want letterlijk staan we erop, zonder dat ze boe of bah zeggen. Het getuigt van een groot inlevingsvermogen en hardnekkigheid dat het Marianne wel is gelukt de bloemen des velds een gezicht te geven dat er mag zijn. Ze heeft er een daad mee gesteld. Ook zij is klein maar dapper.
Waterlobelia, zinkviooltje, parnassia, sleutelbloem, moeslook, wilgalant, gele kornoelje, duifkruid, graslelie en borstelkrans staren u aan zien dat het goed is.
Thijs Caspers, Tilburg 10.10.2014
Openingswoord bij expositie Marianne van Hest in galerie Luycks Tilburg |